Boycot en disenfranchisement
Sinds de machtsovername door de nationaal-socialisten kwam ook de familie Lazarus toenemend in economische moeilijkheden. Net als andere Joodse winkels en bedrijven werd in april 1933 ook de familie Lazarus slachtoffer van gerichte boycot-acties.
– Jan Lawrence
Vanaf oktober 1938 was het voor Samuel niet meer mogelijk zijn veehandel verder te bedrijven, aangezien hem zijn „Wandergewerbeschein“ werd afgenomen. De familie was hierdoor op hun spaargeld aangewezen.
Vlucht en emigratie
Paul Lazarus, de jongste broer van Rosa en Samuel, werd vanwege een relatie met een niet-Joodse vrouw door de Gestapo bedreigd. Hij emigreerde als Nederlands staatsburger begin september 1935 naar Winschoten in Nederland.
Rosa bezat in tegenstelling tot haar broers niet de Nederlandse nationaliteit. Zij vluchtte in 1936 naar Bellingwolde, een Nederlandse plaats in het grensgebied, waar familie woonde. In 1937 werd ze als Nederlandse ingeburgerd. Eind van de 1930er jaren leefde zij vermoedelijk weer op de hoeve van haar inmiddels overleden ouders in Stapelmoor, die nu de vroegere beheerder op pacht de boerderij exploiteerde.
In 1938 emigreerde ook Rosa’s broer Simon naar Hoogeveen in Nederland en Samuels zoon Jan belandde met een kindertransport naar Engeland.
Van de Donnerschweer Straße naar Hamburg
Samuel Lazarus was gedwongen zijn huis aan de am Damm te verkopen, echter werd de opbrengst door de Nazis ingehouden. In maart 1938 verhuisde de familie naar het huis van de zwager Jakobs in de Donnerschweer Straße 120.
In mei 1940 ging Samuel met zijn vrouw Greta en Ilse bij gebrek aan andere mogelijkheden naar Hamburg en richtte zich tot met de plaatselijke Joodse gemeente. Daar leefden ze in verschillende „Judenhäusern“, op het laatst aan de Försterweg 43 in Stellingen.
Samuel Lazarus was er in deze tijd mee bezig doodskisten voor leden van de Joodse gemeende te maken. Op basis van zijn inzet in de Eerste Wereldoorlog lukt het hem meermaals de deportatie van zijn familie uit te stellen.